“Komt het allemaal wel goed?”, vraagt de bewoonster als ik in de vroege ochtend naast haar bed zit. “Waarom ben ik hier, wat is er met mij aan de hand, help mij dan!”
Iedere morgen wordt deze dame van in de negentig wakker en is ze vergeten dat ze in Polderburen woont, wat er met haar aan de hand is, dat ze afhankelijk is en zorg nodig heeft.
Zij roept om hulp, vaak al heel vroeg, zodra ze wakker is.
Stel je eens voor dat je iedere dag wakker wordt in een vreemde omgeving, dat je niet weet welke dag het is en hoe die zal verlopen; dat je merkt dat je alleen op een vreemde kamer ligt en moet wachten, maar de reden erachter niet weet. Je ziet een rolstoel staan met kleding erover, een koffer ligt boven op de kast, de deur staat op een kier, de gordijnen zijn nog gesloten, het is donker. In de verte hoor je geluiden, er zijn voetstappen, een deur die af en toe opengaat. Ik kan het mij nauwelijks indenken.
Zouden we niet allemaal angstig zijn, ons verlaten voelen en om hulp roepen?
Als ik haar kamer binnenstap wens ik haar een goede morgen, ik vertel haar wie ik ben en doe de gordijnen open. Bij iedere handeling vertel ik haar wat ik doe en waarom. Ik kom binnen met een stoel zodat ik naast haar kan zitten, een kopje thee heb ik alvast meegenomen want als ik eenmaal bij haar ben mag ik niet meer van haar zijde wijken (ook al is het maar voor een paar minuten) uit angst dat ze dan alweer alleen achterblijft: “blijf je wel hier, die thee komt straks wel, ik ben veel te blij dat je er nu bent”.
Ze kijkt mij met grote heldere ogen aan, zegt dat haar gebed verhoord is nu er iemand bij haar is gekomen. Als ik zit, pakt ze mijn hand die ze vervolgens niet meer zal loslaten.
En dan beginnen de vragen: “hoe ben ik hier gekomen, kan ik niet meer lopen, moet ik in dat karretje?” Ik kan hier niet omheen draaien want dan zegt ze: “wees nou eens eerlijk”.
Ze vraagt naar de reden waarom ze dan niet meer mobiel is en of de kinderen dat wel weten. “Komen ze mij wel bezoeken, vergeten ze mij niet?”
Het zijn bestaansvragen die haar zekerheid geven in het dagelijks leven. Het leven is voor deze bewoonster extra moeilijk omdat ze bijna direct weer is vergeten als je het antwoord geeft. Zo blijft ze vragen naar de voor haar omgeving bekende weg, maar voor deze vrouw is het iedere keer weer een noodzaak om erachter te komen wat er is gebeurd met haar.
Ze wil weten of het leven dan nu nog wel de moeite waard is (“ben ik wel gelukkig?”), of het nog zin heeft (“moet ik dan altijd zo blijven?”). Het zijn belangrijke levensvragen die ze stelt over zaken waar ze geen grip meer op heeft.
Haar grote angst is het alleen gelaten worden, of het nu door haar kinderen is (“weten ze wel dat ik hier ben?”) door de verzorging of wie er ook maar bij haar in de buurt is. Daar doorheen zie ik een grote existentiële eenzaamheid die zich kenmerkt door die afwezigheid van een duidelijke betekenis aan het leven kunnen geven, omdat ze daar cognitief niet meer toe in staat is.
Rest ons (familie en de medewerkers die om haar heen staan) om haar gerust te stellen, haar de aandacht proberen te geven die zij nodig heeft, haar te laten merken dat ze niet alleen is en vooral steeds weer opnieuw haar vragen beantwoorden die voor haar van levensbelang zijn.
Judith van de Kreeke
Geestelijk verzorger Polderburen