Bloeddrukverlagende medicijnen
Als er sprake is van een verhoogde bloeddruk (een bovendruk die hoger is dan 140 mmHg) worden er bloeddrukverlagers voorgeschreven. Er zijn veel verschillende soorten bloeddrukverlagers. Uw huisarts en praktijkondersteuner zullen samen met u de keuze maken voor de één of meer bloeddrukverlagers. Deze keuze is afhankelijk van de hoogte van uw bloeddruk, het geschatte risico op hart- en vaatziekten en uw leefstijl. De belangrijkste groepen bloeddrukverlagers zijn: plaspillen (=diuretica), bètablokkers, calciumantagonisten en RAS-remmers. Ze bestrijden allemaal hetzelfde probleem, maar op een andere manier.
Plaspillen/Diuretica
Deze medicijnen zorgen ervoor dat de nieren meer zout uitscheiden. Het zout trekt het vocht mee. Hierdoor wordt het overtollige vocht afgevoerd via de urine. U kunt dit merken doordat u misschien iets vaker moet plassen. Er blijft minder bloed achter in de bloedvaten. Hierdoor ontstaat er een lage druk in de bloedvaten, waardoor de bloeddruk daalt. Voorbeelden van dit type medicijn zijn onder andere: hydrochloorthiazide, indapamide en chloortalidon.
Bètablokkers
Bètablokkers vertragen de hartslag zodat het hart rustiger pompt. Ze verwijden ook de bloedvaten. Hierdoor daalt de bloeddruk. Voorbeelden van dit type medicijn zijn onder andere: metoprolol, atenolol en bisoprolol.
RAS-remmers
Het lichaam regelt de bloeddruk op verschillende manieren, onder meer via het RAS. Dit is een afkorting van Renine Angiotensine Systeem. Als de bloeddruk te laag is, gaat er een signaal naar de nieren waar vervolgens het eiwit renine wordt gemaakt. Renine zorgt voor de aanmaak van het hormoon angiotensine I, maar in deze vorm kan het hormoon nog niks doen voor de bloeddruk. Om het daarvoor bruikbaar te maken moet het worden veranderd in angiotensine II . Dat gebeurt met het eiwit ACE, een afkorting van Angiotensin Converting Enzyme (eiwit dat angiotensine verandert). Angiotensine II verhoogt de bloeddruk, onder meer door de bloedvaten te vernauwen. Er zijn twee soorten geneesmiddelen die het RAS beïnvloeden: ACE-remmers en Angiotensine II-antagonisten. ACE-remmers remmen de werking van het eiwit ACE, waardoor er minder angiotensine II in de bloedsomloop komt en de bloedvaten zich verwijden. Daardoor daalt de bloeddruk. Angiotensine II-antagonisten blokkeren de receptoren voor angiotensine II , waardoor het hormoon niet zijn bloedvatvernauwende werk kan doen. Het resultaat is dat de bloedvaten zich verwijden en de bloeddruk afneemt. Voorbeelden van ACE-remmers zijn onder andere: enalapril en lisinopril. Een voorbeeld van een Angiotensie II remmer is onder andere losartan. Dit middel wordt vooral voorgeschreven als u kriebelhoest ontwikkelt op een ACE-remmer.
Calciumblokkers
Spiercellen hebben calcium nodig om zich te kunnen samentrekken. Calciumblokkers blokkeren de calciumopname en hebben dus een spierverslappend effect. De knijpkracht van het hart daalt en daarmee ook de bloeddruk. Onder invloed van dit medicijn verwijden de bloedvaten zich, waardoor de bloeddruk afneemt. Voorbeelden van dit medicijn zijn onder andere: amlodipine en nifedipine.
Cholesterolverlagers
Cholesterolverlagers zijn medicijnen die de aanmaak van cholesterol in de lever remmen. Zo komt er minder slecht LDL-cholesterol in uw bloed en wordt de kans op hart- en vaatziekten kleiner. Cholesterolverlagers helpen alleen goed als u ze jarenlang dagelijks gebruikt. Als u een LDL-cholesterol hoger is dan 2,5 mmol/l wordt behandeling met een cholesterolverlager (statine) geadviseerd. De meeste mensen met alleen een hoge bloeddruk komen ook in aanmerking voor een cholesterolverlager. Voorbeelden van dit medicijn zijn: simvastatine, pravastatine en atorvastatine. Als met deze medicatie het cholesterol onvoldoende daalt, kan er een ander medicijn worden toegevoegd.